Rens, een jongen van 5 jaar kreeg tijdens een sessie opeens flinke pijn in zijn buik. Er was op het oog zo niets te zien, maar de pijn was groot.
Ik zeg: zullen we samen even kijken wat je er aan zou kunnen doen? Dat wilde hij wel.
“Kijk dan maar eens met je ogen dicht hoe je buik eruit ziet. Zie je de plek waar de pijn zit? Kijk maar eens naar hoe die eruit ziet. Welke kleur heeft de pijn bijvoorbeeld?” Rens kijkt eens mee en roept impulsief “wit!”. Ik vraag hem: is dat goed of moet dat toch anders? Hij zegt dat het weg moet. Ik moedig hem aan er dan iets aan te doen. Ik brainstorm hardop wat dingen die een oplossing daarvoor zouden kunnen zijn. Is het bijvoorbeeld een plan om het weg te aaien…of te blazen of misschien heeft hijzelf een beter plannetje.
Rens zegt dat aaien wel zou helpen. Na wat geaai vraag ik welke kleur het nou is. Hij zegt (alsof we een grappig spelletje aan het doen zijn) “blauw”. Is dat de goede kleur dan? Vraag ik. Rens zegt van ja. Maar hij blijft bedenkelijk kijken. Dan zegt hij: maar wit. Dat is toch eigenlijk wel een goede kleur he? Ik zeg eerlijk: tja, bij mij wel! Maar dit is jouw buik! En als jij voelt dat het nu beter niet wit is, dan vertrouw ik helemaal op jou hoor! Rens denk nog even na. Ik zeg tenslotte: als je wilt, dan kun je ook even controleren of je je misschien hebt vergist. Maar dan zegt Rens toch: nee dat hoeft niet, want het doet geen pijn meer.
Soms kan het zo simpel zijn.
Comments are closed.