Voorbeeld van een interventie: Actieve imaginatie
Zoals beloofd doe ik weer een boekje open over hoe ik met kinderen werk. Vorige keer omschreef ik een voorbeeld van een spontane interventie. Dit keer zal ik uitleg geven over de actieve imaginatie.
Een imaginatie werkt met het voorstellingsvermogen en de fantasie van het kind en vraagt het kind om actief met inbreng te komen. Een wat verhelderend woord is ook wel ‘een droombeeldverhaal’. Door zoveel mogelijk alle zintuigen erbij te betrekken kan het kind met zijn hele beleving echt in de imaginatie komen te zitten.
Om te beginnen laat ik het kind een omgeving omschrijven waarin het zich erg prettig en op zijn gemak voelt. Dit kan zijn eigen slaapkamer zijn, maar ook een vrolijk weiland of een strand of een boomhut. Het kind kiest zelf. Vervolgens omschrijf ik een dergelijke omgeving gedetailleerd voor het kind waarbij ik het aanmoedig zich voor te stellen dat het daar aanwezig is; hoe ziet het er uit, wat voor weer is het, welke geluiden hoor je, hoe voelt de temperatuur of de grond onder je voeten? Ik toets regelmatig of het kind meegaat in het verhaal door het zelf ook details toe te laten voegen.
Als het kind helemaal op zijn gemak is en in het “verhaal”zit, dan haal ik de klacht van het kind er weer bij. Die klacht kan werkelijk alles zijn waar een kind voor bij me kan komen, van faalangst tot depressie, stress en onzekerheid. Vanuit die veilige plek herinner ik het kind eraan dat het nog iets op te lossen heeft, namelijk (bijvoorbeeld) zijn diepe verdriet. Ik moedig het kind aan om eens te kijken daar in die omgeving, waar hij zelf denkt dat zijn verdriet zich bevind.
Hier komen vaak zeer gevarieerde antwoorden: ik zie een klein meisje dat zit te huilen achter een boom, of ik zie daar verderop een heel akelig donker stukje bos, of daar beweegt een soort bruine vorm, een moeras, een bonkend geluid in de verte en wat al niet meer. Het onderbewuste is zeer creatief en vaak uniek in wat het op zo’n moment creëert. Vanuit daar spoor ik het kind steeds aan om zijn probleem op te gaan lossen en ik spreek een enorm vertrouwen uit dat het kind zelf gaandeweg gaat ontdekken hoe dat moet en wat daarvoor nodig is. Ik herinner hem eraan dat het weet waar zijn veilige plekje is mocht het hem even teveel worden.
Zo worden verrotte bossen gekapt, vijf-ogige draken bevochten, moerassen gedempt, kleine meisjes zeer intens getroost en eng bonkende geluiden ontmaskert als een reus die eigenlijk heel onzeker blijkt. Ik leid het kind, maar eigenlijk leidt het kind mij. Hij doet het helemaal zelf en ik hoef hem alleen maar aan zijn eigen kracht te herinneren.
Als het kind klaar is vraag ik soms nog: weet je het zeker? Kijk voor de zekerheid nog even rond of er echt niets meer nodig is. Je bent er nu toch en jij bent de enige die het echt weet en weet hoe het beter zou moeten. Wat verder in het traject is hiermee de interventie klaar. Bij kinderen die nog maar een paar keer zijn geweest, sluit ik nog wel eens af met een droombeeldverhaal ter vergroting van hun zelfvertrouwen.
Het is niet nodig om hierna in een gesprekje nog een koppeling te maken naar het leven en het probleem van alledag, ze maken zelf die koppeling echt wel. Ze voelen zich vaak net zo fijn en zijn trots op wat ze hebben gedaan dat een gesprekje een stuk van dat effect weghaalt. Een volgende sessie zou dat eventueel wel kunnen, maar vaak hoeft het niet. Hoe meer fantasie een kind heeft, hoe spontaner en vanzelfsprekender deze interventie verloopt. Kinderen die weinig fantasie of weinig creatief zijn vragen eerder om een andere aanpak.
Comments are closed.